Violerend door het leven


Op 4 november 1755 kreeg men ten huize van Oeds Sijbes bezoek van een wildeman. Het was Meindert Jans uit Augustinusga. Hij was eind oktober van datzelfde jaar veroordeeld tot drie jaar verbanning uit de provincie wegens 

overspel. Meindert trok zich van die verbanning niet zoveel aan en verscheen dan ook ten huize van Oeds. Waarom hij bij Oeds kwam is niet bekend. Oeds was wel het een en ander gewend, maar dit bezoek werd zelfs Oeds te veel. 

 

Meindert zwaaide met een mes in het rond en gooide dat enige malen hard tegen de zolder van de kamer. Daarbij uitte hij de grofste vloeken, verwensingen en dreigementen. In zijn verklaring over het optreden van Meindert liet Oeds geen enkele ruimte voor enig begrip. Zijn dochter Sijtske vluchtte zelfs korte tijd het huis uit, maar kwam vrijwel direct 

er na weer thuis. Meindert had het namelijk niet gemunt op Oeds c.s. Hij richtte zich veel meer tot de autoriteiten. Hij dreigde half Augustinusga plat te zullen branden als hij zijn geld niet kreeg. Meindert bezocht ook nog de woning van de herbergier Sietse Durks te Surhuisterveen, waar hij ook met veel geschreeuw en dreigementen rond liep. De vrouw 

van Sietse werd uitgemaakt voor hoer en canalje. Geert Coops uit Rottevalle, die in de herberg was, moest het ook ontgelden. Meindert greep hem bij de borst en schudde hem heen en weer. Anderen dreigde hij aan het mes te zullen rijgen, waarbij "ijselijke vloekwoorden" werden geuit. Hij pakte enige stoelen en smeet die door de kamer en tegen de ruiten, zodat er een aantal sneuvelden. Ook daar gooide hij zijn geopende mes weer tegen de zolder. Ieder die er was werd erg bang. Sietse probeerde hem te kalmeren en stelde hem aansprakelijk voor de schade, maar dat deerde Meindert niet. "Ik ben voor de gesel niet bang", schamperde hij

 

"Het is het slofste mens van de hele wereld, die huishouding en kinderen verwaarloost" 

 

Meindert Jans was een agressief aangelegd man. De Procureur-Generaal in Leeuwarden zei van hem: "Een persoon van een seer ondeugent gedrag, leven en wandel, die meermalen door het Gerecht van Achtkarspelen is gestraft, soo in een geldboete als anderszins". Meindert had enige tijd doorgebracht in het "hondehok" van Achtkarspelen. Hij was getrouwd met Trijntje Jans en had bij die vrouw drie kinderen. Het ging slecht met het huwelijk. Meindert zei van zijn vrouw: "Het is het slofste mens van de hele wereld, die huishouding en kinderen verwaarloost". Daar zal Meindert zelf ook 

medeschuldig aan zijn geweest, want zijn eigen gedrag was ook niet zo best, zoals hiervoor al bleek. Meindert was namelijk ook dik bevriend met een zekere Dieuwertje Gerlofs uit Surhuizum. Hij was vaak bij deze vrouwen "men" beweerde dat hij bij haar twee kinderen had, maar Meindert zelf ontkende dat ten stelligste. In mei 1755 ging Meindert drie weken in de kost bij Heerke Wybes en diens vrouw Sara Boelens. Hij had geen vast werk, maar na afloop van die drie weken, bleef hij nog vaak bij Heerke en Sara komen te Augustinusga, zo ook in juli van dat jaar. Martien Teekes, het 15-jarige dienstmeisje van Heerke en Sara, gaf haar ogen goed de kost. Ze had al een paar keer gezien dat Meindert en Sara aan het zoenen waren. Sara verzette zich daar helemaal niet tegen en genoot er zichtbaar van. Martien had het stel ook al eens op bed zien liggen en niet voor kort, maar zelfs de hele nacht. Heerke was van huis vanwege werkzaamheden. Meindert was wel een agressief man, maar bij de vrouwen was hij kennelijk geliefd. Hij beroemde zich daar zelf ook op, want herhaaldelijk vertelde hij dat hij in staat was om iedere vrouw tot de zijne te maken. Het 

begon er ook aardig op te lijken. Sara was ook helemaal weg van hem en ze liet zich overhalen met hem op 23 juli 1755 weg te gaan. Ze verliet haar man Heerke en vertrok met Meindert en het jongste kind. De oudste liet ze thuis achter. Uit de kast in de kamer had ze vijftig gulden weggenomen en verder nam ze wat kleding en linnengoed en wat 

eten mee. Meindert wachtte haar op enige afstand van de woning op. Lopende gingen ze in de richting van het Witveen onder Oostermeer. 

 

Daar op het Witveen gingen ze naar de boerderij van Berent Hendriks en Gertje Hanses. Ze vroegen of ze daar voor "geld en goede woorden" thee mochten koken. Meindert en Sara gaven zich uit voor man en vrouwen vertelden van Burum te komen en onderweg te zijn naar Rottevalle. Berent en Gertje kenden hen niet. Meindert vroeg of ze ook de 

nacht er door mochten brengen en dat werd goedgevonden. Sara kookte haar eigen eten van de eetwaren die ze meegenomen hadden. Ze gebruikten daar ook de warme maaltijd. Later vertelde Sara dat zij met Meindert op één bed de nacht had doorgebracht. Het kind van Sara zal daar ook geslapen hebben, maar dat werd verder niet vermeld. De volgende dag omstreeks twee uur in de middag vertrokken Meindert en Sara en liepen naar Rottevalle. Daar woonde een zuster van Meindert, Grijtje Jans, die getrouwd was met Doeye Everts. Daar bleven ze twee nachten en sliepen op de grond. Meindert kreeg geld van Sara en voor de prijs van een gouden dukaat en drie goudguldens (ruim 19 gulden) 

kocht hij van Jan Tjerks op het Witveen een sjees en een paard. Met die sjees vertrok Meindert naar Augustinusga en ging naar zijn veenbaas Tjerk Wybes. Meindert had nog enig arbeidsloon van hem tegoed en wilde dat innen. Vandaar vertrok hij naar Surhuisterveen en ging daar naar het huis van Freerk Hendriks. Daar werd hij opgemerkt door de assistenten van het Gerecht van Achtkarspelen en in of bij de woning van Freerk werd Meindert in hechtenis genomen. Er werd niets vermeld over de sjees met het paard, maar mogelijk is Heerke Wybes daar eigenaar van geworden. 

 

Heerke, de man van Sara, had gehoord dat Sara in Rottevalle was. Samen met zijn knecht, Jacob, reed hij op zondagmorgen, 27 juli 1755, naar Rottevalle. Daar kwamen ze bij de zuster van Meindert aan. Ze troffen Sara zo aan: 

 

"Bitter schreiend en lamenterend dat het haar van harte leed deed, vragende aan haar man ootmoedig om vergeving nopens de misdaad door haar begaan". 

 

Heerke strekte zijn armen niet zomaar naar haar uit. Hij wilde eerst precies weten wat er was gebeurd. En Sara bekende alles. Ze bekende dat ze het geld meegenomen had en dat ze met Meindert had geslapen. Niets verzweeg ze, maar ze had alles gedaan op voorspraak van Meindert. Meindert werd veroordeeld tot drie jaar verbanning en een 

strenge geseling. Zoals reeds werd vermeld hield hij zich niet aan die verbanning en werd op 13 december 1755 opnieuw voor drie jaar verbannen, dus in totaal zes jaar achtereen. 

 

De laatste veroordeling had tevens betrekking op zijn wandaden gepleegd ten huize van Oeds en de herbergier Sietse Durks. Het bleef enige jaren rustig rond de persoon van Meindert. Zes jaar was hij buiten Friesland geweest vanwege zijn verbanning. In het jaar 1764 kwam hij weer in het nieuws te Surhuisterveen. Hij had zijn zin en oog laten vallen 

op Goytske Wopkes, de dochter van Wopke Gerbens. Hij was al diverse keren bij Wopke aan de deur geweest, maar Wopke wilde hem er niet in hebben. Meindert had al een paar keer op de ramen geslagen, maar Wopke deed de deur niet open en Goytske kwam niet naar buiten. Meindert beweerde dat Goytske hem had beloofd mee te gaan en 

was erg kwaad op Wopke dat hij daar tegen was. 

 

In Surhuisterveen woonde ook Wytse Minnerts Lipstra. Meindert was ook kwaad op Wytse en daagde hem uit naar buiten te komen. Hij zou Wytse dan de nek omdraaien. Enige stoelen die voor de woning van Wytse stonden, moesten het ontgelden. Meindert smeet ze de straat op. Volgens Eijnte Johannes had Meindert gezegd dat er drie personen 

waren die hij de hals wilde uitsnijden. Volgens Eijnte wilde Meindert niet zeggen wie die drie mannen waren. Een zekere Eerd Reinders kreeg het ook aan de stok met Meindert en die trok Eerde aan diens haar het huis uit. In de zomer van het jaar 1764 overleed te Surhuisterveen Jan Durks. De begrafenis werd geleid door de voorganger van de 

Doopsgezinden in Surhuisterveen. Tijdens de lijkrede van deze voorganger verscheen Meindert Jans ter plaatse. Door hard te schreeuwen en zich baldadig te gedragen kon de lijkrede niet worden voortgezet. Later, tijdens het "ledemaal" ten huize van de weduwe van Jan Durks, kwam Meindert ook weer ter plaatse. Hij drong zich naar binnen en pakte 

uit huis een half gevulde ton met bier, zette de ton op een kruiwagen en reed de ton naar de weg, alwaar hij het bier liet weglopen. De genodigden en buren moesten het verder zonder bier stellen. 

 

In de zomer van 1764, kort na de begrafenis van Jan Durks, waren op het land van de weduwe van Jan een aantal mensen aan het werk. De mannen waren aan het "sichten" en de vrouwen aan het binden van het graan. Zo waren daar aan het werk Boele Oedses en zijn vrouw Trijntje Jacobs, Jan Jetses en Goytske Wopkes. Daar verscheen ook Meindert, die, zoals reeds eerder vermeld is, een oogje had op die Goytske. Waarschijnlijk was Goytske toen de vriendin van Jan Jetses, maar dat werd niet als zodanig vermeld. Meindert pakte Boele ter hoogte van de borst vast en zwaaide 

gevaarlijk met een mes heen en weer voor de ogen van Boele. Hij riep: "Ik ben de man nietwaar Boele?". Vervolgens pakte hij Jan Jetses vast en zwaaide weer met het mes. Jan wist zich los te trekken en zette het op een lopen. Meindert schold hen uit voor deugnieten en Goytske maakte hij uit voor hoer. De kinderen van Boele en Trijntje, die er bij stonden, begonnen te huilen. Meindert kalmeerde en ging zitten. Hij vond het goed dat Jan Jetses weer terug keerde op het land, maar toen hij dat deed werd Meindert weer kwaad en begon opnieuw te vloeken en te tieren. Uiteindelijk ging hij weg, maar tegen de avond kwam hij terug en joeg toen iedereen van het land. 

 

Ten huize van Jolle Clases kreeg Meindert ook ruzie. Jolle was getrouwd met Ynskje Minderts en ze was zwanger.

Ynskje kreeg klappen van Meindert en hij sloeg het meubilair kort en klein. Hij wilde melk hebben en kreeg het ook van Ynskje aangereikt. Toen hij het op had begon hij weer te vloeken en te tieren. Jolle probeerde hem het huis uit te zetten, maar Meindert verzette zich hevig. Hij pakte een stoel en smeet die met geweld tegen een kast. "Ik wil er niet uit, al zijn jullie de duivel zelf', riep Meindert. Uiteindelijk gelukte het Ynskje wel om hem naar buiten te krijgen. Buiten zette hij zijn scheldpartij nog voort. 

 

Bij Hans Jacobs en Tetje Jans probeerde Meindert brand te stichten. Hij haalde het voor uit de kachel en legde dat op de grond in de schuur. Het vuur kon tijdig worden gedoofd. Toch had Meindert Jans even een zwak moment in zijn leven gehad. Het was al in 1758 gebeurd, maar het werd pas in 1764 verteld. Destijds was Meindert nog verbannen, maar 

desondanks was hij in Surhuisterveen. Trijntje Freerks vertelde dat destijds haar zoon Eijntje Johannes en haar jongste dochter Hinke Johannes (een zoon en een dochter uit een eerder huwelijk van haar) bij haar thuis kwamen in gezelschap van Meindert Jans. Ze dronken daar toen een kopje koffie. Haar kinderen vertelden dat ze Meindert geheel 

ontdaan hadden aangetroffen op de straat. Meindert vertelde dat hij had gehoord dat een dochtertje van hem overleden was en in Augustinusga zou worden begraven. Hij durfde niet naar de begrafenis te gaan omdat hij verbannen was en bang was opnieuw gearresteerd te worden. Bij die gelegenheid had hij de tranen in de ogen gehad en dat was even een zwak moment geweest. 

 

Meindert werd op 13 juli 1765 weer veroordeeld door het Hof van Friesland. Het werd 

een strenge geseling en drie jaar Tuchthuis.