de Kerfstokjes


VOORWOORD: deel 1     

 

Bij de samenstelling van mijn kwartierstaat stuitte ik op enige voorouders, woonachtig in 

Surhuisterveen, die het mijn en dijn niet al te letterlijk namen. De handen zaten ook te los aan het lijf en zodoende kregen het Nedergerecht en het Hof van Friesland het nodige te doen. Ook in de civiele zaken kwamen de namen vaak voor.

 

Oeds Sijbes was een bekende persoonlijkheid in Surhuisterveen. Een inwoner van Surhuisterveen merkte op:

 

 "Vele mensen zijn gebrandmerkt die nog niet een tiende hebben gedaan van datgene wat Oeds Sijbes en zijn zonen hebben misdaan".

 

Het waren overigens niet zulke ernstige misdrijven. Ik heb mij niet alleen tot mijn familieleden beperkt, maar ook andere verhalen van personen uit Noordoost Friesland meegenomen. De verhalen geven ook een aardig beeld van de werk- en leefwijze in die jaren. De verhalen zijn uiteraard waarheidsgetrouw verteld en opgetekend uit de dossiers van het Hof van Friesland. Gedeelten uit die dossiers zijn weggelaten, omdat ze aan het eigenlijke verhaal weinig toevoegden. 

 

Als belangrijkste bronnen hebben gediend: 

 

• Civiele en Criminele Sententies van het Hof van Friesland. 

• Trouwregister van de Doopsgezinden in Surhuisterveen (Gen. 386) 

• Doop- en trouwboeken van Achtkarspelen en Tietjerksteradeel. 

 

Dit alles in het Ryksarchief te Leeuwarden. 

Januari 1999 

 

Herzien juli 2001. 


VOORWOORD: deel 2  

 

Na het uitbrengen van een bundel verhalen, opgetekend uit de dossiers van het Hof van Friesland, is nu een tweede bundel gereed gekomen. De verhalen kunnen ook afzonderlijk worden besteld. 

 

De inhoud van de dossiers zijn zo goed mogelijk weergegeven, hier en daar sterk verkort, waarbij zoveel mogelijk rekening is gehouden met de genealogische aspecten. Hier en daar is een aanvulling gegeven vanuit de doop- en trouwboeken.


Toelichting: deel 4 verzet tegen de overheid  (1748-1750)  

 

In Friesland bestonden diverse soorten belastingen. De belangrijkste waren: 

 

FLOREENBELASTING. 

Het was een grondbelasting, geheven van de huurwaarde van de landerijen, uitgedrukt in florenen of 

goudguldens van 28 stuivers het stuk. Deze belasting werd ingesteld in 1498 door Hertog Albrecht van 

Saksen. De dorpsontvangers moesten deze belasting innen en afdragen aan de Generale ontvangers. Bij 

nalatigheid konden de landerijen in beslag genomen worden en werd het door het plaatselijke gerecht 

verhuurd tot de volle betaling was gedaan. Het teveel werd aan de eigenaar terug gegeven. 

 

REËLE HONDERDSTE PENNING 

Een belasting op de vaste goederen naar evenredigheid van de huur. Opgebracht moest worden een 

zesdehalve penning van de huur van land. In 1711 ingesteld om daarvan de kosten van het leger te 

kunnen betalen. Na een jaar werd het weer afgeschaft, maar ook na een jaar weer ingevoerd. Deze 

belasting moest voor 1 mei worden voldaan. Zo niet dan gingen de collecteurs met de invordering 

beginnen. 

 

PERSONELE GOEDSCHA TTING 

Dit was een soort vermogensbelasting. Van iedere honderd gulden die iemand bezat moest één gulden 

worden betaald. Bovendien van iedere duizend gulden ook een gulden. Van duizend gulden moest dus elf gulden belasting worden betaald. 

 

DE VIJF SPECIËN 

Dit was een belasting op 

 

a. Hoofden (mensen) 

b. Schoorstenen van een woning; 

c. Paarden; 

d. Runderen; 

e. Bezaaide gronden. 

 

Omstreeks 15 juni van ieder jaar moest een beschrijving worden gehouden. Op de diverse dorpen 

werden de klokken geluid als het tijdstip van aangifte aangebroken was. Bovendien kwam een 

trommelslager en een omroeper in actie om de mensen er aan te herinneren dat ze aangifte moesten doen. Indien men niet verscheen werd een boete van drie gulden opgelegd. Indien men ook op de tweede aanmaning niet verscheen werd een boete van zes gulden opgelegd. Een opzettelijke onjuiste aangifte kwam te staan op twaalf gulden boete. Onjuiste aangiften konden overigens nog tot 1 juli worden gewijzigd. Nadien volgde onherroepelijk een boete. De secretarissen van de grietenijen moesten de aangiften vermenigvuldigen t.b.V. van de particuliere collecteurs en voor 's Lands rekenkamer.

Op 1 september moesten alle aangiften binnen zijn. Na 15 september gingen de collecteurs op stap om te 

controleren of de aangifte juist was. Indien ze de controle achterwege lieten kregen ze honderd gulden 

boete. Onjuistheid en fraude moest worden gemeld aan de Gedeputeerde Staten. Schuldigen werden dan voor het Gerecht gedaagd. De fiscalen, dorpsrechters en executeurs moesten de collecteurs de helpende hand bieden. Indien iemand een frauduleuze aangifte aanbracht, kregen ze 1/3e van de boete. Dat geld moesten ze delen. Voor iedere schoorsteen moest drie gulden worden betaald. Voor andere stookplaatsen vijftien stuivers. De helft moest door de eigenaar en de andere helft door de huurder worden betaald. De hoofdgelden bedroegen voor personen boven de 12 jaar drie gulden, indien men meer dan 600 gulden bezat. Indien men minder bezat dan was het 30 stuivers. Deed men een onjuiste opgave over het bezit dan kreeg men een boete van 140 gulden. 

 

Het aantal runderen dat men bezat moest worden opgegeven ter plaatse waar de eigenaar woonde dan 

wel daar waar de boerderij stond. De belasting bedroeg per rund:  

1 gulden als het hoog land betrof. 10 stuivers indien het laag land was. 7 stuivers indien het broek- en 

heidelanden vermengd met gras was. Stieren en ossen waren vrijgesteld. Vreemde beesten van buiten 

ingevoerd mochten veertien dagen in het land zijn. Indien ze er langer verbleven moest er aangifte 

gedaan worden.  

Van de bezaaide landen moest van ieder pondemaat per jaar tien stuivers en 12 penningen worden 

betaald. Van paarden die men had voor het werk, vermaak of de handel, hetzij jong of oud, moest men 

per half jaar zeven stuivers betalen. 

 

BELASTING OP HET GEMAAL 

Vrijwel van alle goederen die van buiten de provincie werden ingevoerd moest belasting worden betaald. 

Ook op granen, gedistilleerd, turf, baggelaar, hout enz werd belasting geheven. Het was een aanzienlijke 

belasting waarbij veel fraude voorkwam. Aangifte op de invoer en de handel moest worden gedaan bij 

de collecteurs die hun kantoren in de gehele provincie hadden staan. De invordering en het toezicht er op geschiedde door particuliere pachters. Dat duurde tot 1748. De pachters bleken niet eerlijk te zijn en 

verrijkten zich ten koste van de staat en de burgers. In 1748 ontstond er in de gehele provincie een 

oproer tegen deze pachters. Er vonden gewelddadigheden plaats. De opzichtershuisjes werden omver 

gehaald of in brand gestoken. De molens gingen illegaal open en de controle werd onmogelijk. Het 

verzet had in zoverre succes dat de pachters aan de kant werden gezet. De Staten stelden commiezen aan met daarboven hoofdcommiezen. Dat bleek voordeliger te zijn. De commiezen kregen de beschikking over opzichters en chergers die als opsporingsambtenaren dienst gingen doen. Overal werden administratiekantoren ingericht waar ingevoerde goederen moesten worden aangegeven. Het 

Nedergerecht moest alle opsporingsambtenaren eenmaal per jaar oproepen en hen duidelijk wijzen op 

hun ambtseed en hun taak. De conunies had als taak om zich met geloofwaardige getuigenissen van 

gepleegde strafbare feiten te vervoegen bij de magistraat (Grietman) van de plaats waar de verdachte 

woonde of zich ophield. Hij moest dan een verzoek tot apprehentie (aanhouding) indienen en zorg 

dragen voor een bekwame wijze van aanhouding. Getuigen moesten worden verhoord en vervolgens 

werd de verdachte met de stukken overgebracht naar Leeuwarden. De goederen waarmee het strafbare 

feit was gepleegd werden in beslag genomen. Aan bederf onderhevige goederen werden verkocht aan de meestbiedende. 

 

Tengevolge van de opstootjes en rellen in de provincie in het jaar 1748 hadden veel inwoners zich 

schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Het zou heel veel tijd vergen allen te vervolgens en te 

veroordelen. De Staten van Friesland wilden ook graag weer rust in het land verwezenlijken en daarom 

werd, in overleg met het Hof van Friesland, besloten om een generale amnestie af te kondigen. Dat 

gebeurde op 23 december 1748. Op de stoepen van alle grietenijhuizen en stadhuizen werd het plakkaat 

voorgelezen. De tekst daarvan luidde: 

 

PLACCAAT EN GENERALE AMNESTIE (Copie van het betreffende plakkaat

 

Ondanks dit plakkaat van amnestie, waarbij alles wat zich in 1748 had afgespeeld vergeten en vergeven 

werd, maar waarbij tevens strenge straffen in het vooruitzicht werden gesteld indien opnieuw onlusten 

zouden plaats vinden. Toch vonden die onlusten weer plaats op diverse plaatsen in Friesland. Nog steeds waren de mensen ontevreden over de hoge belastingen. De zaken die in 1749 en 1750 voor het Hof van Friesland dienden, in verband met verzet tegen de overheid, zijn in dit boekwerkje weergegeven. 

 

Bronnen waren:  

1. Criminele Sententies van het Hof van Friesland. 

2. Reboelje yn de Dongeradelen 1749 door D.P. Keizer 

3. Hedendaagse Historie of de Tegenwoordige Staat van Friesland, vierde deel. 

4. Doop-trouwboeken van kerken in de Dongeradelen. 


Verhalen van lang geleden

Opgetekend uit de dossiers van het Hof van Friesland en het Provinciaal Gerechtshof


De dubbele roofmoord in Nijega

Drie mannen, vader, zoon en neef veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf

beschreven door Han Hietkamp


niets uit deze uitgaven mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de schrijver.